VOLKSLIED en VOLKSMUZIEK

Citaten (1931-1940)

terug Vorige blad



"Vormt zangclubs, die de mooie volksliederen oefenen
en ze verder doorgeven aan anderen. Uit het leven geboren,
wekken de volksliederen weer mooi en sterk leven
en menig hart kan zich daaraan gezond zingen."

Zuster Reinholda, van de Congregatie der Zusters
van de Goddelijke voorzienigheid: "Zingeling" (1931)



"We hebben bemerkt,
dat zoo'n paar gezamenlijk gezongen volksliedjes
een bindend element beteekenen,
dat niet te onderschatten is."

Hans M.: "Onze strijd", orgaan van den Algemeenen Nederlandschen Bond
van Handels- en Kantoorbedienden (30 oktober 1931)



"Juist omdat onze opgroeiende jeugd
geen echte minneliederen meer kent,
grijpt ze naar de verderfelijke, moderne 'Schlager'."

Jos. Lennards: "Zingeling" (1931)



"In ons volk leefde vroeger een rijkdom
van alle mogelijke soorten volksliedjes;
versjes die van ouders op kinderen overgingen,
en waarin alle oogenblikken van 't leven zoo ongeveer bezongen werden.
Dingen waarvan geen mensch misschien meer weet
wie ze gemaakt heeft en wanneer."

"Katholieke-boerin" maandblad ter bevordering van de geestelijke en stoffelijke belangen der boerinnen
(5 Mei 1932)



"Men mag wel degelijk een cabaret- of filmlied een straatlied noemen,
zoodra de volksman een eigen verwoording aan de inhoud van
de eigenlijke tekst heeft gegeven, ja, soms bij het bekende wijsje
iets geheel nieuws heeft gemaakt wat de woorden betreft,
hetgeen vaak voorkomt,
zoodat alleen de muziek nog aan het oorspronkelijke herinnert"

Constant van Wessem: "Groene Amsterdammer" (14 October 1933)



"Meer wellicht dan de gedichten,
die van het poëtisch scheppen de toppen vormen,
getuigen deze straatliederen van de eeuwigheid der poëzie....."

J.C. Bloem, dichter (1933)



"Zolang de volksliederen gezongen worden,
leven zij en zijn ze meer dan museumstukken."

Willem Pijper, componist (circa 1933)



"Eens was het lied van het geheele volk.
Dat was in de middeleeuwen, toen de zanger,
- hoe hij dan ook door de geleerden van heden betiteld wordt -
zijn liederen zong voor iedereen."

D. Wouters en Dr. J Moormann: "Het Straatlied, nieuwe bundel" (1934)



"Het volkslied berust niet op de acoustische vreugde
van het, min of meer passieve, luisteren;
het berust op de pret van het actieve zingen,
op de motorische rythmiek van de duizenden spieren
van geheel ons stemorgaan.
Het volkslied wil gezongen worden.
Het motorische element van de actieve zang
is de karakteristiek van het volkslied."

Dr. J. Pollmann: "Ons eigen volkslied" (1936)



"Het lied is een onmisbaar strijdmiddel voor iedere revolutie"

Dr. P. van Noorden: "Revolutionaire liederen uit Nederlands verleden" (1937)



"Zing het eigen Nederlandsche volkslied:
het slaat een band rond al onze landgenooten."

Dr. Jop Pollmann, zangpropagandist (1938)



"Tal van oude, reeds lang vergeten, volksliedjes
zijn door de jeugdbeweging weer opgehaald en in ere hersteld.
Ook de volksdansen, uiting van wat er in het volk leefde,
worden opnieuw in de jeugdbeweging druk beoefend."

"Hasefardi", jeugdorgaan van de Portugees Israëlitische gemeente te Amsterdam (15 Juli 1938)



"In de zestiende eeuw begonnen met de geuzenliederen,
in de zeventiende eeuw bijna geheel in dienst van kerkelijke en politieke twisten,
werden aan het eind van de romantiek,
de liefde em het avontuur de hoofdbronnen der rijmers..."

D. Wouters "Distributiegijn en -pijn, het straatlied van 1914-1918" (October 1940)



vooruit Volgende blad

begin pagina begin van deze pagina

terug Citatenmenu

home hand OLD FOLKS AT HOME PAGE

Deze pagina is bijgewerkt op: